De klassieke filologie in Nederland werd in de eerste helft van de twintigste eeuw sterk beïnvloed door ontwikkelingen in het buitenland, met name in de Duitse filologie. In eerste instantie ging het daarbij om het overnemen van de sterk historisch georiënteerde vraagstelling van de Altertumswissenschaft. Toen hierop in Duitsland een reactie kwam, werd deze ook in Nederland gerecipieerd. Het zogenaamde ‘derde humanisme’ rond Werner Jaeger, en met name de vraagstelling van de Naumburger Tagung, vormde het uitgangspunt van een reeks studieconferenties aan de Internationale School voor Wijsbegeerte in Amersfoort over de klassieke oudheid en haar rol in de moderne wereld. Maar ook in meer informele bijeenkomsten, zoals van de vereniging Doodeka in Utrecht, werd Jaegers werk uitvoerig besproken. Deze confrontatie met het ‘derde humanisme’ had ook gevolgen voor het filologisch onderzoek in Nederland. Het duidelijkst is deze invloed bespeurbaar in het werk van de Utrechtse graecus W.J. Verdenius. Niet alleen heeft hij steeds weer nadrukkelijk stelling genomen tegenover de standpunten van Jaeger, maar hij werd tevens nadrukkelijk en blijvend gevormd door het alternatief dat op de Amersfoorter studieconferenties door met name Bruno Snell werd aangedragen. Verdenius benadrukte in zijn werk het onderscheid tussen de archaïsche literatuur en het hierin tot uitdrukking komende archaïsche wereldbeeld enerzijds en anderzijds het moderne denken. De taal en de stijl waarin deze archaïsche literatuur was geschreven stuurden de waarneming van de werkelijkheid door de archaïsche mens, terwijl zij aan de andere kant de moderne wetenschapper de mogelijkheid boden zich een ‘objectief’ beeld te vormen van de archaïsche mentaliteit. Steeds weer benadrukte Verdenius daarom de kloof die de moderne mens van de antieke scheidde en waarschuwde telkens weer voor anachronistische interpretaties van de antieke cultuur...
In 1986 stond de vakgroep Klassieke Talen van de Universiteit Utrecht stil bij het feit dat hier sinds 350 jaar de klassieke literatuur, de klassieke talen en de antieke cultuur bestudeerd werden. Veel reden tot feestvieren was er echter niet. Met het einde van het studiejaar 1985/86 kwam er een einde aan deze gedenkwaardige traditie. De vakgroep werd in het kader van de grote landelijke operatie ‘Taakverdeling en Concentratie’ (TVC) in het universitaire onderwijs en onderzoek opgeheven. De hoogleraar Klassiek Latijn (vanaf 1957), H.L.W. Nelson, werd na zijn emeritaat in 1984 niet opgevolgd. Zijn collega A.H.M. Kessels, die in 1981 hoogleraar was geworden als opvolger van W.J. Verdenius, ging naar Nijmegen, waar de leerstoel voor Grieks vacant was. De beide overgebleven medewerkers, J. den Boeft en S. Wiersma, werden ondergebracht bij de intervakgroep letterkunde met een dubbelbenoeming bij de afdeling Oude Geschiedenis, die organisatorisch bij het Instituut voor Geschiedenis hoorde...