Ter gelegenheid van het afscheid van Douwe Fokkema van de Universiteit van Utrecht werd een bundel squibs samengesteld over de meest uiteenlopende onderwerpen. De samenstellers streefden ernaar de bijdragen op een aantal onderwerpen te richten, zoals canonvorming, literaire conventies, hermeneutische en empirische studies en het waardeprobleem, maar kozen uiteindelijk voor publicatie in alfabetische volgorde van de auteurs van de squibs.
Wessel Reinink, jurist en kunsthistoricus, was niet alleen hoogleraar architectuur-geschiedenis, maar droeg ook verantwoor-delijkheid voor het behoud van het grootste historische landgoed in het Groene Hart: Landgoed Linschoten. Terwijl een beeld geschetst wordt van het reilen en zeilen in de universitaire wereld en in die van de actieve zorg voor natuur, landbouw en monumenten, ligt de nadruk op de binnenkant van de persoon van de schrijver vanaf zijn vroegste jaren. Door de originele vorm waarin de auteur zijn levensverhaal vertelt en zijn openhartigheid krijgt de lezer een ongewoon diepgaande indruk van de psychologische wording van iemand die in de twintigste eeuw is opgegroeid. Een markant tijdsbeeld en een bijzondere inkijk in de ontwikkeling van een persoon
De natuurwetenschappen vormen een eenheid, vond de Utrechtse hoogleraar Gerrit-Jan Mulder (1802-1880): ‘Niet ééne wetenschap, maar alle moeten beoefend, gelijkelijk beoefend, zal de uitkomst gelukkig zijn.’ Tegen deze achtergrond creëerde de wetgever in 1815 aan de Nederlandse universiteiten een afzonderlijke faculteit Wis- en Natuurkundige Wetenschappen. In de tweehonderd jaar daarna verpulverde Mulders idee van eenheid. Onder aanvoering van nieuwe generaties hoogleraren maakten de verschillende natuur- en levenswetenschappelijke disciplines een periode van verzelfstandiging door waarbij de nadruk op hun onderlinge verscheidenheid lag. Maar met de komst van een ongedeelde bètafaculteit aan de Universiteit Utrecht enkele jaren geleden lijkt de aloude eenheid weer hersteld. In dit boek beschrijft Patricia Faasse hoe de Utrechtse bètafaculteit in de afgelopen twee eeuwen gestalte heeft gekregen. Centraal staat vooral de vraag óf, en zo ja hoe de natuurwetenschappelijke disciplines erin zijn geslaagd een typisch eigen en herkenbaar profiel te ontwikkelen