Dit boek beschrijft de ontwikkeling sinds ca. 1900 van de Nederlandse parapsychologie: van een aanvankelijk op het spiritisme geënt hobbyisme tot een universitaire wetenschap. Centraal staan de diverse onderzoekers en hun onderzoekingen, en de wijsgerige en methodologiese visies vanwaaruit zij werk(t)en. Een groot aantal mensen wordt besproken, o.a. Dietz, Van Mourik Broekman, Tenhaeff, Van Praag en Johnson, van wie ook foto's zijn opgenomen. Een hoofdstuk is gewijd aan de diskussie over de kwantitatief statistiese vs. de kwalitatieve onderzoeksmethodiek. De persoonlijke mening van de schrijvers wordt steeds duidelijk als zodanig gegeven. Veel aandacht krijgt de Studievereniging voor Psychical Research, waarvan genoemd Tijdschrift het periodiek is.
Ondanks het erkende succes groeide aan het eind van de vorige eeuw de ontevredenheid met de anatomisch-fysiologische benadering in de psychiatrie, onder andere in christelijke kring. Het artikel volgt de gereformeerde hoogleraar Bouman (1869-1936) op zijn zoektocht naar de `ziel' in de psychiatrie. Omdat ziel en lichaam fundamenteel van elkaar verschillen, moest volgens Bouman de wetenschap die het psychische onderzoekt ook van andere aard zijn dan de natuurwetenschappelijke psychiatrie. De psychoanalyse was volgens hem geen echte psychologie: zij bleef mechanistisch en zocht naar causale verklaringen. Hij voelde zich theoretisch meer aangetrokken tot de fenomenologie van Jaspers die hij verbond met het personalisme van Stern en de totaliteitsconceptie van Goldstein. Ondertussen werd de `psychologische' psychiatrie in Nederland bestreden door C. Winkler. In 1925 probeerde de faculteit diens leerstoel in de psychiatrie en neurologie te behouden voor de anatomisch-fysiologische richting. De minister echter (een geloofsgenoot van Bouman) wenste de `psychologische' richting te bevorderen en benoemde Bouman als opvolger van Winkler. Het artikel concludeert dat in Nederland onder anderen dankzij Bouman een nieuwe, psychologische benadering ingang vond, die de oudere, natuurwetenschappelijke psychiatrie echter niet verving maar aanvulde. De fenomenologie lijkt hierbij een grotere rol gespeeld te hebben dan de psychoanalyse.