De natuurwetenschappen vormen een eenheid, vond de Utrechtse hoogleraar Gerrit-Jan Mulder (1802-1880): ‘Niet ééne wetenschap, maar alle moeten beoefend, gelijkelijk beoefend, zal de uitkomst gelukkig zijn.’ Tegen deze achtergrond creëerde de wetgever in 1815 aan de Nederlandse universiteiten een afzonderlijke faculteit Wis- en Natuurkundige Wetenschappen. In de tweehonderd jaar daarna verpulverde Mulders idee van eenheid. Onder aanvoering van nieuwe generaties hoogleraren maakten de verschillende natuur- en levenswetenschappelijke disciplines een periode van verzelfstandiging door waarbij de nadruk op hun onderlinge verscheidenheid lag. Maar met de komst van een ongedeelde bètafaculteit aan de Universiteit Utrecht enkele jaren geleden lijkt de aloude eenheid weer hersteld. In dit boek beschrijft Patricia Faasse hoe de Utrechtse bètafaculteit in de afgelopen twee eeuwen gestalte heeft gekregen. Centraal staat vooral de vraag óf, en zo ja hoe de natuurwetenschappelijke disciplines erin zijn geslaagd een typisch eigen en herkenbaar profiel te ontwikkelen
Korte geschiedenis van de bouw van het Universiteitscomplex de Uithof te Utrecht
'Een gevoel van onbehagen'. Een verwaarloosde boerderij, houten barakken, grote grijze 'sick buildings' en nauwelijks voorzieningen. Voor de eerste gebruikers was werken en studeren in De Uithof lang niet altijd een pretje. 'De bewoonde wereld hield op bij de Kromhoutkazerne.' Anno 2011 zijn aanzien en reputatie van De Uithof sterk verbeterd. 'Een bruisend gebied.'
Door de vorming van het UMC Utrecht in een bredere context van 375 jaar academische geneeskunde te plaatsen, laat Annemieke Klijn zien dat de verwevenheid tussen onderwijs, onderzoek en patiëntenzorg geen vanzelfsprekende constante is. Tot het midden van de negentiende eeuw hadden zorg, onderwijs en onderzoek weinig of niets met elkaar te maken. Stedelijke gasthuizen waren instellingen van armenzorg, de universiteit was uitsluitend een onderwijsinstelling, terwijl onderzoek een zaak was van bevlogen individuen en later plaatsvond in geleerde genootschappen. Pas vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw raakten patiëntenzorg, onderwijs en onderzoek stapje voor stapje met elkaar verstrengeld. Met het ontstaan van raakvlakken namen echter ook de spanningen toe: de diverse belangen liepen niet altijd parallel, wat tot de nodige discussies en zelfs strijd heeft geleid. Het zijn juist deze spanningen die de geschiedenis van de academische geneeskunde zo levendig en boeiend maken. Want, waar gingen die discussies over en welke pogingen zijn er in de loop van de geschiedenis ondernomen om die spanningen weg te nemen?