Bij campus novel denkt men in eerste instantie aan romans die zijn gesitueerd aan een Engelse of Amerikaanse universiteit. Toch zijn ook in de Nederlandse literatuur de universiteit, de wetenschap en het studentenleven niet vergeten. Interessante vraag is: leveren deze romans inzichten op voor de bestudering van de universiteit en de wetenschap? Klikspaans Studenten-Typen en Vestdijks Anton Wachter-cyclus zijn al dikwijls als bron voor de universiteitsgeschiedenis gebruikt, maar hoe zit dat met meer recente romans als die van Hermans en Voskuil? In deze bundel buigt Willem Otterspeer zich over Onder professoren, Maarten J. Aalders over Wat eeuwig zeker is van Bernard van Bergen, Dirk van Miert over de kluchtige voorgeschiedenis van het genre, Koen van de Leur over de verhalen in studentenalmanakken, Rogier van der Wal over romans van Maarten ’t Hart en Hubert Lampo, Peter Jan Knegtmans over Het Bureau en Leen Dorsman over verschillende aspecten van het genre.
Efficiency – excellentie – professionalisering – rendementsverbetering: elke universitaire beleidsnota staat tegenwoordig bol van dergelijke termen. Ze laten zien, dat de universiteiten onder grote druk staan. Universiteiten moeten zich onderscheiden, met minder geld meer studenten sneller aan een bul helpen en zo efficiënt mogelijk excellent onderzoek doen waarvan de samenleving maximaal profijt heeft. Om aan al deze wensen tegemoet te komen, wringen zij zich in de ene reorganisatie na de andere, volgens telkens nieuwe managementmodellen. Het aantal ambtenaren en managers dat de rendementsverbetering in het onderwijs, de ondersteuning van het onderzoek, het bewaken van de efficiency en wat niet al in goede banen moet leiden, is hierdoor explosief toegenomen. Alom wordt nu de klacht aangeheven, dat de universiteit is overgenomen door managers. Deze bundel geeft antwoord op de vraag: hoe heeft het zover kunnen komen met de universiteit, waar eens het gezag van de hoogleraar vrijwel onaantastbaar was?
Studenten gedragen zich studentikoos: zij gaan laat naar bed, slapen lang uit, drinken veel en gedragen zich min of meer aanstootgevend. Aan de studie hechten zij minder belang dan aan het studentenleven en voor maatschappelijke problemen hebben zij geen oog. Maar klopt dit beeld? Wordt niet al te gemakkelijk afgegaan op de meest opvallende kenmerken van het studentenbestaan? Deze bundel laat een andere kant zien. Er wordt aandacht besteed aan de sociale herkomst van studenten en de veranderingen daarin, aan de studentencultuur en de rol van studenten in de cultuur en niet in de laatste plaats aan het idealisme en de maatschappelijke bevlogenheid van studenten, kortom, aan de plaats en de betekenis van studenten in de samenleving.
Leen Dorsman over het wel en wee van de Utrechtse professoren tussen 1815 en 1940. Wat voor mensen waren zij en hoe waren ze zichtbaar in de stad. Zie ook de oratie van Dorsman bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar in de universiteitsgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht op 15 januari 2003 ('Een hippopotamus in toga en andere hooggeleerden')
Universiteiten hebben tot taak studenten te vormen. Dat doen zij al eeuwen en daarover is iedereen het eens. De problemen beginnen echter wanneer de vraag wordt gesteld wat 'vorming' inhoudt. De Wet op het Hoger Onderwijs van 1876 bepaalde dat studenten moesten worden gevormd tot zelfstandige beoefening van de wetenschap. Al snel werden klachten geuit ten aanzien van de hiermee onvermijdelijk samenhangende specialisatie en vakkenscheiding. Ook werd zorgelijk gekeken naar de steeds maar groeiende aantallen studenten. Moesten dat allemaal onderzoekers worden? Kortom, zodra het begrip 'vorming' werd gedefinieerd, braken nieuwe discussies uit. In deze bundel wordt een aantal debatten nader bekeken. De bijdragen bieden een historische benadering van een actueel thema.